Verwijzen naar momenten in tijd in het Spaans
Het leren van een nieuwe taal kan uitdagend zijn, vooral als het gaat om het begrijpen van tijdsverwijzingen. In deze les zullen we ons richten op verwijzingen naar momenten in de tijd in het Spaans. We zullen verschillende termen en uitdrukkingen behandelen die je helpen om dagen, weken en specifieke tijdseenheden correct te benoemen. Door deze les te volgen, zul je beter in staat zijn om gesprekken te voeren en gebeurtenissen in de juiste tijdscontext te plaatsen.
Eergisteren en Gisteren
Eergisteren (anteayer) verwijst naar de dag voor gisteren. Bijvoorbeeld: “Anteayer fui al museo.” (Eergisteren was ik naar het museum.) Gisteren (ayer) is de dag die direct voorafgaat aan vandaag. Bijvoorbeeld: “Ayer leí un libro.” (Gisteren heb ik een boek gelezen.)
Vandaag en Morgen
Vandaag (hoy) is de huidige dag. Bijvoorbeeld: “Hoy voy al mercado.” (Vandaag ga ik naar de markt.) Morgen (mañana) verwijst naar de dag na vandaag. Bijvoorbeeld: “Mañana tengo una cita con el dentista.” (Morgen heb ik een afspraak bij de tandarts.)
Overmorgen en Volgende Week
Overmorgen (pasado mañana) is de dag na morgen. Bijvoorbeeld: “Pasado mañana me voy de vacaciones.” (Overmorgen ga ik op vakantie.) Volgende week (la próxima semana) verwijst naar de week die volgt op de huidige week. Bijvoorbeeld: “La próxima semana empiezo mi nuevo trabajo.” (Volgende week begint mijn nieuwe baan.)
Deze Week en Vorige Week
Deze week (esta semana) verwijst naar de huidige week. Bijvoorbeeld: “Esta semana tengo mucho que hacer.” (Deze week heb ik veel te doen.) Vorige week (la semana pasada) is de week die voorafgaat aan de huidige week. Bijvoorbeeld: “La semana pasada tuve una reunión importante.” (Vorige week had ik een belangrijke vergadering.)
Tijdseenheden
Een dag (día) bestaat uit 24 uur. Een week (semana) bestaat uit 7 dagen. Een maand (mes) bestaat uit ongeveer 30 dagen. Een jaar (año) bestaat uit 12 maanden. Bijvoorbeeld: “Un año tiene cuatro estaciones.” (Een jaar heeft vier seizoenen.)